Adviesbureau Willis Towers Watson ontwikkelde daarom een model dat uitsplitst hoe oud werknemers per sector gemiddeld worden ten opzichte van de gemiddelde levensverwachting in Nederland. (Gebaseerd op inkomens- en sectorgegevens van het CBS en de Belastingdienst). Want die levensverwachting is van invloed op wat een werknemer kan verwachten aan pensioenopbouw.
Volgens de consultant ligt de waarde van één euro pensioenopbouw voor een hoogverdienende man van 45 in de zakelijke dienstverlening namelijk 25 procent hoger dan die van een mannelijke werknemer van 45 jaar in de horeca.
Mensen die in de zakelijke dienstverlening werken, leven naar verwachting langer dan mensen in de horeca en verdienen gemiddeld genomen meer. Met deze gegevens kunnen pensioenfondsen bepalen hoeveel geld zij moeten reserveren voor hun pensioenuitkeringen.
Een hogere of lagere levensverwachting heeft namelijk gevolgen voor de pensioenwaarde bij pensioenfondsen. De pensioenwaarde is relevant voor de waarde van de verplichtingen van een pensioenfonds (en dus voor de dekkingsgraad).
Het bureau bepaalde zes inkomensgroepen van gelijke omvang. Mensen met hogere inkomens hebben een hogere levensverwachting. Dat betekent dat een pensioenfonds voor hen, bij een jaarlijks gelijke uitkering, meer geld moet aanhouden. De mensen met lagere inkomens leven minder lang. Voor hun pensioen betekent dit dat een pensioenfonds voor hen minder geld hoeft aan te houden.
Maar ook voor de uitkeringen die uit een premieovereenkomst ontstaan – bijvoorbeeld in de context van de Wet verbeterde premieregeling die op 1 september van kracht is geworden. “Het zou fair zijn als een deelnemer met een lagere levensverwachting voor hetzelfde kapitaal een hogere uitkering zou kunnen kopen dan een deelnemer met hogere levensverwachting”, legt Wichert Hoekert van Willis Towers Watson het belang uit van het ervaringssterftemodel.