Inspiratie voor een column is nooit een probleem; die valt dagelijks op mijn bureau. Het EIM heeft bijvoorbeeld een onderzoek gedaan en een ranglijst opgesteld waarin het midden- en kleinbedrijf in 58 sectoren gerangschikt is naar concurrentiedruk. Zoals u natuurlijk al had verwacht (!?) is de logiessector de sector met de minste concurrentiedruk. In andere sectoren is de concurrentiedruk groter; in het goederenvervoer over land het grootst, maar ook groter in de bouw, detailhandel, uitzendbureaus, kunststofindustrie, architectenbureaus, kunsten en tuinbouw. Hoe zijn ze tot een dergelijke conclusie gekomen? Dat wordt gelukkig goed uitgelegd in het rapport: ze hebben het aloude concurrentiemodel van Michael Porter opgediept en naar eigen inzicht uitgebreid, zodat er geen vier, maar zes factoren van invloed zijn op de concurrentiedruk in een sector. Per factor hebben ze aan 4500 bedrijven twee vragen gesteld: 1. over de waargenomen concurrentiedreiging en 2. over de invloed van de kracht op winstgevendheid. De antwoorden hebben ze op onnavolgbare wijze ingevuld in de formule:
Het resultaat is de genoemde scoringslijst! Wat willen ze daar nou mee? Het is gelukkig geen dik rapport dus ook daar ben je gauw uit: EZ wil aangetoond zien dat waar de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) veel werk heeft verricht, de concurrentiedruk groot is. Waar dat niet het geval is, bestaat logischerwijze weinig concurrentie. De logiessector staat dus helemaal onderaan. Of bovenaan; het is maar hoe je die lijst ziet. Relatief weinig concurrentie betekent dus dat je makkelijker ongestraft een hotel kunt openen dan, bijvoorbeeld, een schoenenwinkel, of een makelaarskantoor. Doorgeredeneerd betekent zoiets dat er eigenlijk nog veel te weinig hotelkamers zijn. Dat klinkt mij, als onderzoeker, natuurlijk als muziek in de oren, want dan moeten er weer meer haalbaarheidsstudies worden gedaan. Maar waarom hebben we dan zo vaak een negatieve conclusie?
In een ander tijdschrift las ik een andere - wat sympathiekere - interpretatie van dit rapport. De hotelsector zou juist een heel sterke en gezonde sector zijn, want gasten zien de prijs als een maatstaf voor kwaliteit. Door de aangeboden verscheidenheid van diensten zouden de prijzen geen goed middel zijn voor concurrentie, het gaat meer om de waargenomen kwaliteit die zich uitdrukt in de prijs! Wel heb ik ooit! Dat moet dan weer van een buitenstaander komen. Als je er nog eens goed naar kijkt, is het natuurlijk heel erg waar. Laten we die onnozele formule vergeten en gewoon de conclusie van dit rapport luidkeels de wereld in schreeuwen. Kopietje naar de NMa, dan snappen ze misschien beter dat informatie-uitwisseling tussen hotels weinig helpt om prijsafspraken te maken, integendeel. Het rapport geeft daarmee - onbedoeld waarschijnlijk - onverwachte steun aan wat velen reeds hebben geroepen in de hotellerie, maar zelden waargemaakt: als een hotel laag bezet is, helpt het niet om te stunten met de prijs. Klanten gebruiken het prijsinstrument heel anders, namelijk als kwaliteitsmaatstaf. Dus lagere prijs, lagere kwaliteit. Wetenschappelijk (?) bewezen vanaf nu.
HM302006