Op 4 juni presenteerde staatssecretaris Vermeend een wetsvoorstel met een vergaande herziening van het huidige Aanmerkelijk Belangregime per 1 januari 1997. De wetsvoorstellen bevatten een belangrijke wijziging van het inkomstenbelastingtarief met betrekking tot de door 'aanmerkelijk belanghouders' behaalde koerswinsten en andere voordelen op aandelen. Daarnaast bevat het voorstel een aantal anti-misbruikbepalingen die voor menig directeur-aandeelhouder de aangekondigde belastingverlaging in een ander licht zet.
In de bestaande wetgeving wordt een aanmerkelijk belanghouder geconfronteerd met verschillende tarieven. De meest bekende zijn de 20% heffing over de gerealiseerde koerswinst bij verkoop en de progressieve heffing van maximaal 60% bij de uitkering van dividend. Daarnaast bestaat een tarief van 45% bij de inkoop van aandelen, of bij de verkoop van een besmette kasgeldvennootschap, en een tarief van 10% voor de uitvoering van een gefacilieerde herkapitalisatie.
Al deze tarieven worden in het voorstel van Vermeend vervangen door een uniform tarief van 25% over de behaalde voordelen. Dit tarief geldt alleen voorzover de belastbare som de eerste belastingschijf van fl 45.325 (1996) overschrijdt. In deze eerste schijf bedraagt het tarief 37,5% (1996).
Overgangsregeling
In de huidige wetgeving heeft iemand een aanmerkelijk belang, indien men, al dan niet tezamen met allerlei bloed- en aanverwanten, 33 1/3% of meer bezit van alle aandelen, of van alle aandelen van een bepaalde soort, in een vennootschap. Het bezit van bijvoorbeeld ouders, kinderen, broers en zussen wordt opgeteld. Men heeft echter nooit een aanmerkelijk belang als men samen met de echtgenoot minder dan 7% van de aandelen bezit, ook al komt het totale familiebezit in de bedoelde kring wel boven de 33 1/3%. Deze uitzondering wordt nog wel eens gebruikt om aandelen bij de kinderen te plaatsen, zodat toekomstige koerswinsten op deze aandelen buiten de heffing van inkomstenbelasting en successierechten blijven.
In het nieuwe regime heeft men al een aanmerkelijk belang indien men 5% of meer bezit van de aandelen. De familiekring, waarvan het bezit wordt samengeteld voor de 5% grens, is beperkt tot de rechte lijn. Broers en zussen tellen dus niet meer mee.
De consequentie van het voorstel is, dat veel belastingplichtigen die nu geen aanmerkelijk belang hebben, vanaf 1 januari 1997 wel een aanmerkelijk belang hebben. In het eerste voorstel van Vermeend ontbrak het overgangsrecht (zie hierna) en werd de waardestijging van aandelen die is toe te rekenen aan de periode tot 1 januari 1997, in één keer fiscaal 'beclaimd'. Bij de Nota van Wijziging is echter wel sprake van een overgangsregeling die er toe leidt dat de waardestijgingen van de aandelen, die zijn toe te rekenen aan de periode vóór 1 januari 1997, onbelast blijven.
Binnen de nieuwe regeling valt ook een vordering op een vennootschap waarin men een aanmerkelijk belang heeft onder het aanmerkelijk belangregime. Dit houdt in dat behaalde koersresultaten worden belast tegen 25%. Deze heffing leidt er toe dat behaalde voordelen bij vervreemding van vorderingen op zogenaamde turbo-vennootschappen belast worden tegen 25%. Deze voordelen zijn nu vaak onbelast. Daartegenover staat dat gerealiseerde verliezen op vorderingen (bijvoorbeeld bij kwijtschelding wegens verliezen) - onder voorwaarden - leiden tot een belastingteruggaaf van 25% wegens verlies uit aanmerkelijk belang.
Voor belangen die nu nog niet, maar vanaf 1 januari 1997 wel een aanmerkelijk belang worden, geldt een 'step-up' in de vorm van een vaststelling op de reële economische waarde per 1 januari 1997. Deze waarde kan op verzoek van de belastingplichtige door de inspecteur worden vastgesteld.
Voor voordelen uit turbo-B.V.'s is de wetswijziging onmiddellijk van kracht geworden vanaf de datum van het persbericht (4 juni 1996). Er is sprake van een turbo-B.V. als de tegenprestatie ten tijde van de verkrijging minder dan 70% is geweest van het gestorte kapitaal (bij aandelen) of de nominale waarde (bij vorderingen).
Nulinkomens
Een belangrijke wijziging betreft het vervallen van de regel dat de verkrijgings- en overdrachtsprijs altijd minimaal gesteld worden op het op de aandelen gestorte kapitaal. Deze bepaling leidt er onder de huidige wetgeving toe dat alle winsten en verliezen buiten de belastingheffing blijven voorzover zij geschieden tegen een verkrijgings- ofoverdrachtsprijs die onder het op de aandelen gestorte kapitaal blijft. In de nieuwe regeling wordt men belast op basis van de werkelijk voor de aandelen betaalde en ontvangen bedragen. Ook deze maatregel leidt er toe dat het gebruik van turbo-vennootschappen niet meer tot fiscale voordelen leidt.
Een aantal directeur-aandeelhouders maakt gebruik van de zogenaamde 68% regeling om de heffing van inkomsten - en vermogensbelasting te verminderen. Deze regeling houdt kort gezegd in, dat iemand nooit meer aan inkomsten- en vermogensbelasting betaalt dan 68% van zijn belastbaar inkomen. Door een nihil-inkomen te creëren, weten zij te bereiken dat over hun vermogen geen vermogensbelasting behoeft te worden voldaan. De door Vermeend gekozen aanpak houdt in dat alle constructies, gericht op het afzien van salaris, huur of rente jegens de eigen B.V., worden bestreden.
Geëist wordt dat men uit zijn B.V. een salaris opneemt dat niet in belangrijke mate afwijkt van hetgeen tussen derden gebruikelijk is. Het minimale op te nemen salaris is bepaald op fl 78.000 (1997). Als de inspecteur aannemelijk kan maken, dat een hoger salaris gebruikelijk is (bijv. door vergelijkbare situaties in dezelfde branche als uitgangspunt te nemen) dan is het minimaal op te nemen salaris gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen:
1. 70% van dit 'normale' salaris.
2. het hoogste salaris dat een werknemer verdient in de B.V. waar de directeur-aandeelhouder in dienst is, of een daarmee verbonden groepsmaatschappij.
Naast een reëel salaris moet de directeur-aandeelhouder aan zijn B.V. bij verhuur van onroerende zaken een zakelijk reële huur in rekening brengen, en een normale rente berekenen over een vordering.
Positief
De reacties in het land zijn over het algemeen redelijk positief. De verlaging van het tarief op dividenden naar 25% zien veel aandeelhouders als een gunstige mogelijkheid. De verhoging van het tarief ten opzichte van de huidige 20% bij verkoop is niet echt een nadeel, nu men via uitkering van dividend veel flexibeler is in het realiseren van opgepotte winstreserves.
De verhoging van het tarief bij verkoop leidt alleen tot een versnelde verkoop van de aandelen in 1996, in die gevallen waarin de verkoop reeds op korte termijn voorzien was.
In het eerste voorstel van Vermeend gold als nadeel, dat het 25%-tarief achteraf veel hoger kon uitvallen, omdat het realiseren van een voordeel kan leiden tot heffing van vermogensbelasting in situaties waarin het overige inkomen laag of nihil is.
Dit is inmiddels versoepeld door de bepaling dat de dividenduitkeringen maximaal belast worden tegen 25% en niet meegeteld worden voor het inkomen dat geldt voor de hiervoor genoemde 68% regeling. Een groter nadeel is het op zich lage en vrij willekeurig vastgestelde percentage van 5%, waarboven men reeds in het aanmerkelijk belang-regime valt. Dit percentage leidt ertoe dat bijvoorbeeld in familiebedrijven met meerdere aandeelhouders er veel eerder aanmerkelijk belang posities ontstaan. Ook 'capital investors' die vaak minderheidsbelangen bezitten van tussen de 0 en 30% zullen eerder in het aanmerkelijk belang vallen. Het is de vraag of de belastingheffing van 25% in deze situatie er niet toe zal leiden dat een aantal investeerders liever in beleggingsvormen gaat participeren waar wel een belastingvrij rendement te halen is. Het voorgestelde nieuwe aanmerkelijk belangregime kan over het algemeen positief beoordeeld worden. Het tarief van 25% op dividenden is voor de directeur-aandeelhouder een gunstige ontwikkeling en biedt een goed perspectief voor een goede 'taxplanning'.
Wellicht kan in de toekomst nog een verdere verlaging van de belastingdruk tegemoet worden gezien. De eerste geluiden in die richting, bijvoorbeeld over de verlaging van het toptarief van 60% en afschaffing van de vermogensbelasting, zijn inmiddels opgevangen.
Belangrijk is ook, dat de invoering van een belastingdruk van 51,25% op winsten gerealiseerd via een B.V., er toe leidt dat de rechtsvorm van de besloten vennootschap uit fiscale overwegingen sneller interessant wordt.
Auteur: drs. J.H.J.G. Kouters.
HM30JAAR HM301996