In opdracht van de VNG heeft ESLB onderzoek verricht naar de heffingsgrond voor lokale belastingen. In het rapport ‘Gemeentelijke belastingen in de 21e eeuw’ wordt voorgesteld de toeristenbelasting af te schaffen en te vervangen door een verblijfsbelasting, plus de invoering van een recreatiebelasting.
Als reden voor de voorgestelde wijziging wordt genoemd: het risico van een ‘onverbindendverklaring’ van de verordening, waardoor gemeenten terughoudend zijn met betrekking tot de invoering van een toeristenbelasting. Met andere woorden: als we de naam veranderen in ‘verblijfsbelasting’ wordt hopelijk bereikt dat alle gemeenten de belasting gaan invoeren, ongeacht (!) of er toeristen komen.
Oprekken
ESLB noemt de regelgeving inzake toeristenbelasting verwarrend, aangezien het risico van onverbindendverklaring bestaat. Zij gaat hier echter voorbij aan het feit dat gemeenten steeds vindingrijker worden in het oprekken van het toepassingsgebied van toeristenbelasting. Dat de rechter bijvoorbeeld bepaald heeft dat de gemeente Haarlemmermeer geen toeristenbelasting mag heffen van luchthavenpassagiers op Schiphol, is volgens Koninklijk Horeca Nederland volkomen terecht; het heeft met verwarrende regelgeving niets te maken.
Het voorstel om recreatiebelasting in te voeren is helemaal absurd, aangezien het ministerie van VWS recreatie wil bevorderen. Recreëren is immers buitengewoon goed voor mensen. Koninklijk Horeca Nederland stelt dat er geen enkele rechtvaardigingsgrond is voor het heffen van toeristenbelasting, noch voor de invoering van verblijfsbelasting. De enige reden dat er überhaupt toeristenbelasting wordt geheven, is omdat er een duidelijk aanwijsbare groep is van wie het geheven kan worden: hotels en campings. (Terwijl gemeenten in dorpen dagelijks bezoek krijgen van winkelend publiek, forensen, recreanten, dagjestoeristen, uitgaanspubliek uit omliggende gemeenten, et cetera.) Dat alleen de hotel- en campinggasten belast worden is volstrekt niet te rechtvaardigen. Zeker niet als we de oorspronkelijke rechtvaardigingsgrond voor toeristenbelasting bezien: toeristen maken gebruik van openbare voorzieningen waar ze niet aan mee betalen. Larie!
Een voetbalteam dat een uitwedstrijd speelt, maakt ook gebruik van openbare voorzieningen waar ze niet aan mee betalen, net als bezoekers van de IKEA. Wij vragen ons bovendien sterk af of de kosten van openbare voorzieningen stijgen door het feit dat niet-ingezetenen er gebruik van maken. Het zijn immers veelal vaste lasten. Toeristenbelasting is een volstrekt willekeurige belasting die in het leven geroepen is om de algemene middelenpot te spekken.
Pijnpunt
Met de invoering van verblijfsbelasting en recreatiebelasting zal het toepassingsgebied dermate opgerekt worden dat gemeenten nog meer heffingsmogelijkheden verwerven dan momenteel het geval is. Dat gaat ten koste van de consument en het toeristisch-recreatief bedrijfsleven! En dan te bedenken dat die consument al geld uitgeeft in de betreffende gemeente en het toeristisch-recreatief bedrijfsleven een zeer grote en nog steeds stijgende bijdrage levert aan de nationale economie.
De voorstellen uit het VNG-rapport inzake toeristenbelasting nemen geen enkel pijnpunt van het bedrijfsleven weg. Bovendien is de argumentatie vóór de invoering van verblijfsbelasting (en recreatiebelasting) uitermate mager.
Ook onder de noemer verblijfsbelasting gelden nog steeds de volgende knelpunten.
De relatie tussen de betaling en de geleverde dienst (gebruik maken van openbare voorzieningen) is zeer beperkt; er bestaat geen concrete, individuele, met de heffing samenhangende prestatie tegenover het af te dragen bedrag. Verblijfsbelasting zal nog steeds dienen als sluitpost op de begroting. Een zeer beperkte groep belastingplichtigen moet betalen voor iets dat hen geen exclusief voordeel oplevert, indien de inkomsten van verblijfsbelasting in de algemene middelen terechtkomen. Ook verblijfsbelasting levert concurrentievervalsing tussen gemeenten op, met name doordat toeristenbelasting een groot deel uitmaakt van de verkoopprijs van het toeristisch product. Bovendien is er sprake van een verstoring van de bedrijfsvoering, doordat ondernemers in veel gevallen worden overvallen door ofwel de invoering ofwel een drastische verhoging van de toeristen-/verblijfsbelasting.
Administratielasten
Nog steeds hebben hotels te kampen met een ongelijke behandeling, vergeleken met de detailhandel (een sector die ook profiteert van toerisme). Denk aan de ruime mogelijkheden van gemeenten om de maatstaf van de heffing vast te stellen (vast bedrag heffen; percentage van overnachting...). De invoering van verblijfsbelasting en recreatiebelasting, ter vervanging van toeristen- en forensenbelasting, zal ertoe leiden dat gemeenten nog meer mogelijkheden krijgen de algemene middelenpot te spekken.
De maatschappelijke winst van deze maatregel is volstrekt onduidelijk. Alleen gemeenten die daadwerkelijk investeren in toerisme - en hiermee een van de belangrijkste economische sectoren van ons land stimuleren - zouden gecompenseerd mogen worden. Niet via een heffing, maar bijvoorbeeld door een bijdrage uit het gemeentefonds.
Het rapport roept tal van vragen op: waarom zal een ontwikkeling waarin meer gemeenten overgaan op verblijfsbelasting leiden tot een evenwichtiger opbouw van het gemeentelijke heffingengebied? Er wordt gesteld dat toeristenbelasting geheven wordt op basis van het profijtbeginsel in ruime zin; in welke zin is er sprake van profijtbeginsel? En waarom wordt er dan niet geheven van andere niet-ingezetenen die profiteren van de openbare voorzieningen?
Gaat het rapport niet aan de vraag voorbij of er wel een rechtvaardigheidsgrondslag bestaat voor het heffen van toeristenbelasting dan wel verblijfsbelasting in welke hoedanigheid dan ook? Het zijn toch niet slechts de bezoekers van recreatieve bedrijven die gebruik maken van de openbare voorzieningen?
HM302002